Binnenkort starten in veel gemeenten de ambtsdragersverkiezingen weer. Hoeveel 'rondes' zullen er deze keer nodig zijn? Krijgen we überhaupt de kerkenraad voltallig?
In het licht van deze, naar ik aanneem, herkenbare vragen lijkt het bijna misplaatst om een aantal opmerkingen te maken bij de komende verkiezingen. Laten we dankbaar zijn dat er (nog) mannenbroeders beschikbaar willen zijn. Dat ze het ambt willen bekleden en tijd en energie willen geven aan de gemeente. Dat spreekt immers niet vanzelf. En wie zelf ambtsdrager is of is geweest, weet ook van de lastige vergaderingen die aan het stellen van dubbeltallen voorafgaan. In hoeverre zijn we bevoegd om uit te maken of iemand wel of niet geschikt zou zijn? Wat laten we hierin wel of juist niet meewegen? Hoeveel gewicht geven we aan de aanbevelingen vanuit de gemeente? Moeten we hier trouwens verantwoording over afleggen?
Taken en verantwoordelijkheden
Gewoonlijk wijken we met deze vragen uit naar passages uit Paulus’ brieven die ons bepaalde kenmerken van de ambtsdrager laten zien (bijvoorbeeld 1 Tim. 3). Dat valt goed te begrijpen.
Het bevestigingsformulier voor ouderlingen en diakenen focust met name op de taken en verantwoordelijkheden die de ambtsdragers hebben te vervullen. Onbewust en onbedoeld worden we op deze manier voorgesorteerd om vooral naar de gaven (en/of talenten) van gemeenteleden te kijken en op basis daarvan te bepalen dat iemand mogelijk ‘op de lijst’ gezet kan worden.
Wat in mijn optiek minder aandacht krijgt, is de niet onbelangrijke opmerking die Paulus in dit verband maakt over het (eerst) ‘beproefd worden door God’ (1 Tim. 3:10 en 1 Thess. 2:4). Wat bedoelt de apostel hiermee en wat betekent dit voor de komende kandidaatstellingen?
Als zilver gelouterd
De apostel gebruikt een woord dat de Herziene Statenvertaling vaak (maar lang niet altijd) vertaalt met ‘beproefd worden’ of ‘beproeven’. Het Griekse woordje dokimazo kan inderdaad zo worden vertaald. De exacte betekenis van dit woord is echter lastig te achterhalen, omdat het vaak voorkomt in Griekse teksten, inscripties en opschriften. Per geval moet bekeken worden welke betekenis het meest passend is. De beste opties ten aanzien van het Griekse werkwoord lijken inderdaad te zijn: op de proef stellen, onderscheiden, examineren of verifiëren. De Septuaginta (de Griekse vertaling van het Oude Testament) spreekt over het testen van goud en zilver (Spr. 8:10), maar ook over het mensenhart dat als zilver wordt gelouterd (Ps. 66:10). In de (voor ons) apocriefe boeken komt de betekenis ‘verifiëren’ meer op de voorgrond te staan, terwijl de filosoof Philo van Alexandrië (een tijdgenoot van de Heere Jezus en Paulus) voornamelijk het evalueren benadrukt.
Het is dan ook vanzelfsprekend dat God Zelf bepaalt wie geschikt zijn Hem hierin te mogen dienen
De Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus (eerste eeuw na Christus) is waarschijnlijk de eerste die het woord dokimos (en afleidingen ervan) een morele betekenis toekent. Zo schrijft hij in de Oude Geschiedenis van de Joden dat God Abrahams houding en karakter test. En hij gebruikt het als hij schrijft over jonge novieten in de gemeenschap van de Essenen, die twee jaar worden beproefd voordat ze kunnen intreden.
Door mensen aangeprezen
Wanneer we het woord dokimazo onderzoeken bij Paulus, valt op dat dit woord in de Grieks-Romeinse wereld veelvuldig gebruikt wordt in de context van het openbare leven waarin mensen een bepaalde taak of functie ambieerden. In zulke gevallen was het gebruikelijk iemands antecedenten en karakter zorgvuldig na te gaan. Daarin had het gewone volk een belangrijke stem; de zogenaamde demos, het volk, oordeelde of iemand al dan niet geschikt was voor een openbare taak. Daarbij maakten ze geen onderscheid tussen iemands privé- en publieke leven. Mankeerde er thuis iets, dan zou het buitenshuis ook niet goed komen – zo redeneerde men.
We zien hier een duidelijke overeenkomst met de manier waarop Paulus over deze dingen schrijft. In 1 Timotheüs 3:4-5 wijst de apostel erop dat een (toekomstige) ambtsdrager goed leiding moet kunnen geven aan zijn eigen gezin. Hoe kan hij anders zorg dragen voor de christelijke gemeente?
God bepaalt
Er is echter ook een fundamenteel verschil dat in het oog springt. Alhoewel de apostel stelt dat de ambtsdrager een goed getuigenis moet hebben van mensen (1 Thess. 3:7), is het oordeel of iemand al dan niet geschikt is aan de HEERE. Paulus schrijft in 1 Thessalonicenzen 2:4 dat God Zélf hem en zijn medewerkers beproefd heeft. De apostel gebruikt hier een Griekse tijdsvorm die aangeeft dat dit beproeven zich eens en steeds weer voltrekt. Paulus stelt dit vast in de context van de verkondiging van het Evangelie. Het is dan ook vanzelfsprekend dat God Zelf bepaalt wie geschikt zijn Hem hierin te mogen dienen. De Keniaanse nieuwtestamenticus Gift Mtukwa toonde ooit aan dat het punt waarop God iemand test, te maken heeft met diens houding en karakter. Die dienen cruciform (kruisvormig) te zijn. Dat raakt aan iemands integriteit, iemands morele kompas en diepste motieven. Precies de issues die Paulus in de Thessalonicenzenbrief aansnijdt wanneer het om ambtsdragers gaat.
Dat deze gedachte geen zwerfsteen is, bewijst bijvoorbeeld het uitzonderlijk positieve getuigenis dat Paulus geeft over een zekere broeder (wellicht Lukas) in 2 Korinthe 8:22. In het Grieks wordt hier ook een vorm van dokimos gebruikt. Dat gebeurt ook in verband met Appeles, de beproefde dienaar van Christus (Rom. 16:10).
Gaven of karakter
"*" geeft vereiste velden aan