 
De cantate Ein feste Burg ist unser Gott (BWV 80) is een van de bekendste kerkcantates van Johann Sebastian Bach. Menigeen zal bij het horen van de titel meteen denken aan Maarten Luther. Terecht: de woorden van de Duitse reformator klinken in meerdere delen van deze cantate duidelijk door.
De titel van de cantate van Bach verwijst ronduit naar het gelijknamige Lutherse koraal, dat gebaseerd is op Psalm 46. Wanneer Bach deze cantate precies componeerde, kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Sommige bronnen noemen 1727 of 1728, maar waarschijnlijk kreeg dit werk pas rond 1740 zijn definitieve vorm.
De oorsprong van BWV 80 ligt in een eerder werk: Alles, was von Gott geboren, dat Bach in 1715 in Weimar componeerde. Deze cantate was bestemd voor zondag Oculi (de derde zondag in de veertigdagentijd) en is gebaseerd op een tekst van hofdichter Salomon Franck. De Evangelielezing op die zondag is afkomstig uit Lukas 11, waarin Jezus een demon uitdrijft en zo Zijn macht over de satan toont.
Feestelijk karakter
Bach schreef de oorspronkelijke cantate voor een bezetting van strijkers, hobo’s en basso continuo. In latere uitvoeringen worden echter vaak trompetten en pauken toegevoegd. Dat geeft het werk een feestelijker en krachtiger karakter. Deze uitbreiding wordt doorgaans toegeschreven aan Bachs oudste zoon: Wilhelm Friedemann Bach.
De tekst van Maarten Luther klinkt door in meerdere delen van de cantate: in het openingskoor, in de sopraanpartij van het tweede deel, in het vijfde koraal en in het slotkoraal.
Tegenstelling
De cantate opent zonder instrumentale inleiding en begint direct groots met een koor op de eerste strofe van Luthers koraal ‘Ein feste Burg ist unser Gott’. In deze strofe worden God en de satan tegenover elkaar geplaatst: God als onwankelbare burcht voor de gelovige, een veilige toevlucht, tegenover de heerser van deze wereld. Bach zet deze tegenstelling kracht bij met een strikt contrapuntische opzet.
De koorpartij is opgezet als een volwaardige fuga. Elke tekstregel wordt afzonderlijk contrapuntisch uitgewerkt. Aan het einde van iedere versregel klinkt de koraalmelodie in canon. Die wordt uitgevoerd door drie hobo’s, het orgel en de contrabas.
Na het openingskoor volgt een indrukwekkende basaria. Hierin combineert Salomon Franck op bijzondere wijze zijn tekst met de tweede strofe uit Luthers bekende koraal, die wordt gezongen door de sopraan. Zij kleurt de tweede helft van de koraalregels met sierlijke versieringen, subtiel ondersteund door de hobo.
Bloedbanier
Opvallend is de begeleiding door de strijkers, die een onophoudelijke stroom van zestienden spelen, vol herhaalde noten. Deze beweeglijke structuur onderstreept de thematiek van strijd en volharding, zoals tot uitdrukking komt in de verwijzing naar de “rechte Mann” – Christus als strijder en overwinnaar.
De gelovige die zich schaart onder de bloedbanier van Christus zal, aldus de tekst, door de kracht van Zijn Geest de overwinning behalen. De violen spelen daarbij een onstuimige, haast tumultueuze partij, die doet denken aan een muzikale veldslag – een indringend klankbeeld van geestelijke strijd en uiteindelijke triomf.
De strijd en volharding van de gelovige is een belangrijk thema
"*" geeft vereiste velden aan
