
Als het gaat over de hemelvaart van Jezus, haalt het Nieuwe Testament oudtestamentische teksten aan. Welke zijn dat, hoe gebeurt dat en welke duiding krijgen deze woorden dan? De vraag is wat dit over de betekenis van Jezus' hemelvaart zegt.
“God vaart voor het oog met gejuich omhoog” (Ps. 47:3). “Verhoogt, o poorten, nu den boog, rijst, eeuw’ge deuren, rijst omhoog, opdat de Koning in moog’ rijden” (Ps. 24:4). “Gij voert ten hemel op vol eer, de kerker werd Uw buit, o HEER!” (Ps. 68:9). “Dus heeft de HEER’ tot mijnen Heer’ gesproken: ‘Zit op den troon ter rechterhand naast Mij…'” (Ps. 110:1). Deze psalmen zingen we naar hartenlust op Hemelvaartsdag. Maar klopt dat wel? Gaan deze psalmen wel over de hemelvaart van Jezus? Hoe spreekt de Bijbel daar zelf over? En worden deze psalmen in het Nieuwe Testament daadwerkelijk in verband gebracht met Zijn hemelvaart, of toch niet?
Deze psalmen zingen we naar hartenlust op Hemelvaartsdag. Maar klopt dat wel?
Pendelbeweging
Om Jezus’ hemelvaart te duiden vanuit het Oude Testament maken we een pendelbeweging tussen beide testamenten. In Lukas 24, Markus 16 en Handelingen 1 vinden we beschrijvingen van Jezus’ hemelvaart. De Olijfberg als plaats van Jezus’ opneming, kunnen we verbinden met het Oude Testament. De Bijbelteksten zelf verwijzen daar echter niet expliciet naar; ze geven alleen een beschrijving. Om Jezus’ hemelvaart te duiden moeten we vooral naar andere teksten over Zijn opneming of hemelvaart kijken. Daar treffen we wel verwijzingen naar het Oude Testament aan.
Petrus bewijst in zijn pinksterpreek op basis van de Schriften dat Jezus de Messias is. Als bewijs voor Jezus’ hemelvaart (Hand. 2:33-36) citeert hij Psalm 110:1, over het zitten aan de rechterhand van God en het onderwerpen van de vijanden. Paulus brengt Jezus’ hemelvaart in verbinding met Psalm 68:19 (Ef. 4:8-10). Toen Jezus opvoer in de hoogte, nam Hij de gevangenis gevangen en gaf Hij gaven aan de mensen.
"*" geeft vereiste velden aan