
Beschikbaar zijn, gehoorzaam zijn, volgen, kruis dragen, volharden. Hoe doe je dat als je geroepen bent tot het ambt? En hoe verhoudt Gods roeping van een predikant naar een gemeente zich tot de roeping naar echtgenote en kinderen?
Bezinning op bovengenoemde vragen kan als een last ervaren worden. Want kruis dragen, volgen, gehoorzaam zijn, en hoe dat lijkt te strijden met je roeping als echtgenoot en vader, daar word je niet meteen vrolijk van. Terwijl de Heere Jezus toch zegt dat Zijn juk zacht is en Zijn last licht! Daarom eerst de blik op iets anders…
Verwondering en vreugde
Wat een wonder, wat een zegen, wat een vreugde dat God mij heeft geroepen uit de duisternis tot Zijn licht. Dat allereerst! Paulus zegt in 2 Korinthe 5, voordat hij schrijft dat God ons ‘de bediening van de verzoening’ gegeven heeft, dat God óns met Zichzelf verzoend heeft. Dat wonder krijg je niet klein. Daarbij heb je te leven in verwondering en in aanbidding.
Daarna klinkt het in de Korinthebrief: ‘…en ons de bediening (de uitdeling) van de verzoening gegeven heeft.’ Wat een waardigheid! Zoals God sprak tot Ananias over Saulus (Hand. 9:15), zó weet ik me erbij ingesloten: ‘Deze is voor Mij een uitverkoren instrument om Mijn Naam te brengen’. En zeker, meteen daarna zegt God over Saulus: ‘Want Ik zal hem laten zien hoeveel hij moet lijden voor Mijn Naam.’ Wel degelijk lijden dus. Maar vanwege het uitverkoren zijn door Hém.
Kortom: dat God ons op het oog had, van eeuwigheid, en dat Hij ons vervolgens roept in Zijn dienst, is dat niet iets om je intens over te verwonderen? En om je hartelijk over te verblijden? ‘Mijn hart, o Hemelmajesteit, is tot Uw dienst en lof bereid!’
Gods roeping
Vanuit deze vreugde en verwondering mag er aandacht zijn voor de betekenis en de consequenties van Gods roeping.
Als we spreken over roeping – Góds roeping – betekent dat voor alles dat we te maken hebben met ‘de God Die roept’. Dat wordt duidelijk zichtbaar in de Heilige Schrift. Denk aan Mozes, die in Exodus 3 bij de brandende braamstruik nadrukkelijk geconfronteerd wordt met God Zelf: ‘Ik ben Die Ik ben.’ Denk aan Exodus 33 en 34, waar Mozes als het ware een bevestiging van zijn roeping vraagt en de HEERE daarop Zijn eigen Naam uitroept. Zó mag Mozes zich hernieuwd geroepen en gedrongen weten om Gods weg met het volk van Israël te gaan: vanuit het zicht op Wie de HEERE ís.
Roeping heeft in de Schriften ook alles te maken met uitgekozen zijn, met het door God bedoeld en bestemd zijn. Over ‘de knecht des HEEREN’ lezen we dat Hij ‘van de moederschoot af’ geroepen, voorbestemd is (Jes. 49:1). Dat besef vind je ook in het Nieuwe Testament. In Romeinen 8 klinkt: ‘… die Hij tevoren bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen.’
Gods geschenk
Een roeping krijgen betekent dat het initiatief bij God vandaan komt. Niet op een toevallig moment, ingegeven door de omstandigheden, maar omdat het in Gods hart ligt. Omdat het Gods bedoeling, Zijn bestemming met Zijn schepsel is. In de Hebreeënbrief lezen we als het gaat over het hogepriesterschap: ‘Niemand neemt die eer voor zichzelf, maar men wordt er door God toe geroepen, zoals Aäron’ (Hebr. 5:4). En dan is roeping in de Schriften ook verbonden met zalving. We zien het nadrukkelijk in de Heere Jezus Zelf, als Hij de Messias, de Christus, de Gezalfde van de HEERE wordt genoemd. Die zalving met de Heilige Geest betekent aanstelling en aanwijzing, maar ook bekwaammaking en toerusting.
Die toerusting is allereerst een geschenk. Het ontvangen van de Heilige Geest is een genadegave en dus nooit iets dat we als vanzelf in ons omdragen. In de geloofsverbondenheid met Christus, in de gestalte van afhankelijkheid, ootmoed en een gelovig leven bij de beloften van de Heere, mogen we ons geleid en bekwaamd weten door de Heilige Geest.
Maar al is het een geschenk, het is ook een opgave om onder die belofte, studerend en lerend, onszelf te bekwamen. Vooral in de persoonlijke omgang met God in de stilte, in gebed, in overdenking en in onderzoek van het Woord.
Persoonlijke omgang met God
Wie dat erkent, kan alleen maar schuld belijden. Wat doen we de HEERE – en daarmee ook onszelf – tekort. En toch: hier staat of valt het wél mee. Hoe ik mij, in de persoonlijke omgang met de HEERE, door Hem geroepen weet. En hoe ik mij ook voortdurend door Hem ‘gezalfd’ weet. Dit is allesbepalend, juist wanneer we de woorden ‘roeping’ en ‘gehoorzaamheid’ aan elkaar verbinden. Het staat of valt met een voortdurend besef dat roeping van God uitgaat. Met een diep besef dat wij – samen met degenen die wij ontmoeten, voor wie wij preken en aan wie wij leiding hebben te geven – voor Gods aangezicht staan: coram Deo. De werkelijkheid dat we onderweg zijn naar de rechterstoel van Christus, samen met degenen die wij ontmoeten, moet ons doordringen. En dat zal zo zijn wanneer wij zelf veel in de stilte Gods aangezicht zoeken. Doordrongen van Gods roeping.
Is het doel van mijn bediening als predikant, is het mijn begeerte, om verlorenen te redden en de geredden verder te leiden? Is dit mijn bedoeling bij elke preek die ik preek en bij elk bezoek dat ik afleg? Leef, wandel en spreek ik steeds met dit doel voor ogen?
"*" geeft vereiste velden aan