
Wie dankbaar omziet naar wat was, mag in navolging van de Bijbel ruimte bieden aan weemoed. Die emotie mag er wezen, maar de psalmist blijft er niet in hangen en spreekt zichzelf toe: 'Hoop op God.'
Dertig jaar geleden is het deze week – mei 1995 – dat u als onze ledenvergadering mij in de vacature van ds. C. van den Bergh tot bestuurslid koos. Ik noem hier de naam van onze oud-voorzitter ds. Van den Bergh als iemand die er in mijn jonge jaren altijd was en die nu alweer zovele jaren ontslapen is. Weemoedig kan dat stemmen, als de generatie die jou vormde je ontvallen is. Ook als je zelf een periode meemaakt van terugtreden, van loslaten wat je lief is en wat je hart heeft.
Christus volgen
Die weemoed hoef je niet weg te drukken, het is een emotie die we in de Bijbel aantreffen. In een van de vertalingen van Psalm 42 las ik: ‘Weemoed vervult mijn ziel nu ik mij herinner hoe ik meeliep in een dichte stoet en optrok naar het huis van God, een feestende menigte.’ Weemoed, als je dankbaar omziet hoe we met vele anderen schouder aan schouder stonden om in afhankelijkheid van de zegen van God de gemeenten te bouwen, de kerk te dienen, door Christus te volgen. Ja, Christus volgen, Hij alleen, Hij geheel, Hij Die de schare ziet én de enkele mens in zijn nood. Hij Die ons leert nederig te zijn en zachtmoedig én Die opstaat en spreekt als Zijn Vader oneer aangedaan wordt. Schouder aan schouder, voor Hem.
Weemoed, ze mag er zijn én je moet er niet in blijven hangen. Dan spreek je jezelf even toe, zoals die dichter van Psalm 42: ‘Wat buig je je neer, mijn ziel, en ben je onrustig in mij? Hoop op God.’ Dat is afzien van beneden en opzien naar boven. Ook dan nemen de Psalmen je mee. Psalmen die zo bepalend zijn in waarvoor de Gereformeerde Bond wil blijven staan. Psalmen die jou woorden op de lippen leggen die Gods kinderen zingen:
Geslachten gaan, geslachten zullen komen:
wij zijn in Uw ontferming opgenomen.
Verwondering is dat, en vertrouwen, want,
Gij zijt geweest, o Heer, en Gij zult wezen
de zekerheid van allen die U vrezen.
Psalm 43
Terug naar ds. Van den Bergh, onze jaarvergadering van drie decennia terug. Hij gaf die dag de voorzittershamer aan dr. A. van Brummelen, die mij vroeg de morgenbijeenkomst af te sluiten. Ik gaf Psalm 43 op: ‘Zend, HEER, Uw licht en waarheid neder, laten die mij leiden, laten die mij brengen tot Uw woningen.’ Maar ook:
Mijn God, ik steun op Uw vermogen,
Gij zijt de sterkte van mijn hart.
Die ingeving – want dat was het – na het verzoek van ds. Van Brummelen was niet zomaar. Ze was een uiting van het besef dat onze ogen opwaarts gericht moesten zijn. Alle reden is daar in elke kerkelijke context toe, maar niet het minst in 1995. De tijd dat ik aantrad, was de periode van oplopende spanning in hervormd-gereformeerde kring. Een smal spoor tussen een op basis van de voorgestelde grondslag ongewenste fusie van kerken én een onverhoopte en aangrijpende breuk in de gemeenten. Het was de tijd dat de overtuiging uitgedragen werd, dat het geding om het belijden van de kerk bínnen de kerk zelf gevoerd moet blijven worden. Ook bij mijzelf verinnerlijkte die overtuiging steeds meer. Het was de tijd waarin we afgeleerd hebben te steunen op kerkordelijke toezeggingen, hoezeer wij ons daar ook voor beijverden. Waarin de nood van de tijd ons zicht gaf op de trouw van God aan Zijn verbond. Het was de tijd dat we de gereformeerde belijdenis spelden als de hooggestemde verwoording van al de werken van God en als het richtsnoer voor ons leven. Een belijdenis die voor alles weerklank in mijn hart vinden moet. Een belijdenis die tegelijk als een noodzakelijke beschermende gordel om het Woord van God ligt.
Ik trek een lijn naar onze tijd. Ik zie dat als de kennis van de belijdenis in de gemeenten die we dienen, gaat ontbreken, het Woord zelf ter discussie gesteld wordt. Op het grondvlak door ons gevoel een zwaar accent te geven, door theologen die onze cultuur een zwaar accent geven. In de ontreddering van 2004, in het schuilen bij de Heere en Zijn daden van trouw, formuleerde ik deze vraag: ‘Zullen wij in de komende jaren de geloofskracht bezitten om in de kerk te getuigen voor het alleenrecht van Christus?’ Dat geloof klemt zich vast aan wat God Zelf ons geboden heeft om de kudde te weiden. Ook als tendensen rond kerkelijke neergang of belijdende onkunde, die zich na 2004 aandienden, zich sterk doorgezet hebben.
Christus volgen, Hij alleen, Hij geheel, Hij Die de schare ziet én de enkele mens in zijn nood
Collectief geheugen
Wie heeft het vandaag nog over deze aangrijpende tijd. Het werd toen ervaren als een oordeel van de Heere over de kerk in Nederland. Een tijd die een ontwerp in zich droeg van hoe het leven van de gemeenten daarna gegaan is. Ik heb het idee dat op veel plaatsen deze periode weggezakt is uit ons collectieve geheugen. Gesproken wordt er weinig meer over, althans niet in mijn bijzijn.
Verklaarbaar is dat wel. Velen uit die tijd zijn ons ontvallen. Neem de vele zaterdagen in 1998 dat namens ons bestuur de broeders Van der Waal, Holdijk en ik in gesprek waren met het Comité tot behoud van de Hervormde Kerk. Dan constateer ik dat beide broeders niet meer onder ons zijn. Wie houdt de geschiedenis levend, vooral de toen verwoorde liefde voor en betrokkenheid op de kerk als geheel, de passie voor haar belijdenis?
Vernieuwing van het verbond
Wel, in die spannende context én kerkelijk onzekere toekomst volgde mijn benoeming als uw algemeen secretaris in 1999. Scherpe tegenstellingen in hervormd-gereformeerde kring en een moeizame relatie met de synode. Het was in de zomer van dat jaar dat zes leden uit ons bestuur me afzonderlijk vroegen of ik beschikbaar wilde zijn. Nu, dat wilde ik niet, diep in mijn hart zag ik die weg heel niet voor me.
Het was de prediking van mijn toenmalige predikant, ds. A. Visser, die maakte dat ik me beschikbaar stelde voor een oriënterend gesprek. Hij preekte uit Exodus 3 over de roeping van Mozes. Over zijn blijvende onwil én over Gods toezegging met hem mee te gaan, zelfs over Zijn ontbrandende toorn als Mozes niet gehoorzaamde. De rest is geschiedenis, een benoeming volgde. Houvast is dat geweest, Exodus 3, de jaren door, intensieve tijden door.
Merk op, mijn ziel, wat antwoord God u geeft!
Hij spreekt gewist tot elk die voor Hem leeft.
Jaren volgden, waarin de agenda van onze bestuursvergaderingen, gechargeerd gezegd, bijna standaard was: ‘Opening, Samen op Weg, Rondvraag, Sluiting’. Jaren waarin ik met voorzitter ds. G.D. Kamphuis in grote broederlijkheid het land doorkruiste, jaren die leidden naar de ambtsdragersbijeenkomst in Dordrecht, 17 april 2004, waar wij beiden spraken. Ik citeer wat ikzelf daar zei: ‘In de ambtelijke vergaderingen van de kerk komen we niet verder dan te constateren dat er een diepgaand verschil van visie is over fundamentele thema’s van het christelijk geloof. Er is meer geloof nodig om binnen de Protestantse Kerk te blijven, dan met haar te breken.’
Het was de tijd en de plaats waar ds. Kamphuis ons voorging in de vernieuwing van het verbond met de Heere. Hij gaf aan dat in de gehoorzaamheid aan de Schrift – meer dan aan de kerkorde – het wezen van de kerk ligt. Met woorden van koning Hizkia beleden we: ‘Nu is het in mijn hart een verbond te maken met de HEERE, de God van Israël, opdat de hitte van Zijn toorn van ons afkere.’ Laten we ons deze indringende woorden ook vandaag eigen maken.
De vraag van Haggaï
De littekens van 2004 zijn er nog altijd, al zeg ik opnieuw: we horen er weinig over. Het lichaam van de Heere gescheurd. Hem oneer aangedaan. Ik heb het al die jaren meegedragen als een onmogelijkheid die realiteit werd. In herinnering het bloeiende hervormd-gereformeerde kerkelijke leven – dat de bedding was van geestelijk leven – uit de eerste helft van mijn leven.
Inmiddels weet een jongere generatie weinig meer van wat ooit was. En je begrijpt Haggaï, als na de ballingschap van Israël de tempel herbouwd wordt en deze profeet vraagt: ‘Wie is er onder u overgebleven die dit huis in zijn eerste heerlijkheid gezien heeft? En hoe ziet u het nu?’ Ja, weemoed mag er wezen, weemoed moet je niet wegdrukken, maar tegelijk opnieuw: in weemoed blijven we niet hangen. Want Haggaï zegt meer: ‘Wees sterk, heel de bevolking van het land, spreekt de HEERE. Werk door, want Ik ben met u. Volgens het woord van het verbond dat Ik met u sloot, toen u uit Egypte vertrok, en Mijn Geest, Die in uw midden stond: Wees niet bevreesd!’ Altijd is er dat verbond van de Heere, dat Hijzelf present stelt, dat ons draagt én ons maant tot inwilliging van het verbond. Dat doet wandelen binnen de grenzen van het verbond, dat ons vreugde geeft in het doen van Zijn geboden. Laten we ons deze opdracht én belofte ook vandaag eigen maken.
De les van Lukas 9
Zijn we toen als gelittekende mensen in de context van de Protestantse Kerk als in de tijd van Haggaï toch gaan bouwen? Ja, 2005 was het jaar van Lukas 9, van deze woorden uit Jezus’ mond: ‘Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en kijkt naar wat achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk van God.’
Het was een diepe les. De Heiland volgen op Zijn kruisweg, dat moesten de discipelen leren en wij ook. Dat is toekomstgericht, dat is vooruitzien en voortgaan. Hem in het oog houden in de verkondiging van het Koninkrijk van God. En dan de hand aan de ploeg: het refereert aan het werk van de boer die in een donker jaargetijde ploegt. In vertrouwen op en verwachting van de oogst. De kerk gaat de weg onder het kruis, alles loslatend wat afleidt van Christus, verlangend om gelijkvormig te worden aan Hem.
De Heiland volgen op Zijn kruisweg, dat moesten de discipelen leren en wij ook