Allereerste leerdiensten
Allereerste leerdiensten
Nauwelijks was de inkt van de Heidelbergse Catechismus droog of Balthasar Copius (1528-1598) begon een serie catechismuspreken. Copius' preken over de Heidelbergse Catechismus zijn later in het Nederlands vertaald en uitgegeven. Wanneer deze worden vergeleken met latere catechismuspreken, valt op dat er geen spoor is van scholastieke leerstelligheid die het evangelie verduistert.
Nauwelijks was de inkt van de Heidelbergse Catechismus droog of Balthasar Copius (1528-1598) begon een serie catechismuspreken. Na een verblijf in Heidelberg werd hij superintendent in Neustadt en hoogleraar aan het Casimirianum. In 1582 hield hij daar zijn catechismuspreken.
Allereerste leerdiensten
Copius’ preken over de Heidelbergse Catechismus zijn later door Johannes Gerobulus, predikant te Harderwijk, in het Nederlands vertaald. Ze werden in 1590 in Amsterdam uitgegeven: Vier en vijftich Predicatien over den Christelijcken en in Godswoort ghegronden Catechismum.
Wanneer ik ze vergelijk met veel latere catechismuspreken uit de zeventiende en achttiende eeuw, dan verzucht ik: was het maar zo gebleven. Geen spoor van scholastieke leerstelligheid die het goud van het Heidelberger evangelie verduistert. Wel een heldere verkondiging van de enige troost. Copius laat zijn hoorders niet zitten met vragen als: ben ik wel uitverkoren, is mijn geloof wel echt?
Zondag 1
Copius begint zijn preken met de vraag wat een catechismuspreek is. Het is geen droge leerstellige uiteenzetting, maar bediening van het Woord, met evangelieverkonding als kern. Zij is niet gericht op een uitwendige kennis, maar op de persoonlijke geloofsrelatie met Christus. ‘De catechismus is een mondelinge onderwijzing die door de oren in het hart gaat’, is Copius’ prachtige uitdrukking daarvoor. Zijn preken zijn appellerend, mild, scherp en ook heel persoonlijk.
Wat hij duidelijk laat merken, is dat het in heel de catechismus om een getroost leven en sterven gaat. Zondag 1 is het kloppende hart van dit leerboekje; er is geen enkele vraag en antwoord die losstaat van vraag en antwoord 1.
Copius beschrijft het geloof in overeenstemming met de catechismus als kennen en vertrouwen, waarbij het vertrouwen op Christus centraal staat. Hij benadrukt steeds zowel de noodzaak als het wonder van het reddingswerk van Christus. Zijn preken zijn in hoge mate christocentrisch. Zo zegt hij bijvoorbeeld: ‘De genade is aan niemand anders beloofd dan aan degenen die deze met een waarachtig en levendmakend geloof in Christus omhelzen.’
Hoe wordt het geloof in ons hart gewerkt? De Heilige Geest doet dat door de prediking van het evangelie (zondag 25). Daarvoor is de biecht, zoals in gebruik bij Rome, niet nodig. In plaats daarvan is de bediening van het Woord de sleutel van het hemelrijk. Copius wijst voortdurend ook op de ernst van het ongeloof. Het is het moedwillig afwijzen van de ‘onbegrijpelijke grote barmhartigheid van God in Christus’. Dan is het hemelrijk toegesloten.
Wedergeboorte
De wedergeboorte speelt in de preken van Copius een belangrijke rol. Maar anders dan in veel latere catechismuspreken, bijvoorbeeld van Van der Kemp (1717) en Smytegelt (1742). Wedergeboorte is bij hem geen bepaald bijzonder moment, maar het vernieuwende werk van ons leven door de Heilige Geest, een proces dat zich levenslang voltrekt. Hij bewerkt de wedergeboorte of bekering door de prediking van het evangelie en het gebruik van de sacramenten. Dat is in lijn met artikel 24 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Wedergeboorte is dan ook de vrucht van het geloof in Christus (Joh. 15). Ze wordt zichtbaar in de levensheiliging als vrucht van de toegerekende gerechtigheid van Christus. Copius noemt de jongste dag de ‘grote dag van onze wedergeboorte’. Ook betrekt hij de wedergeboorte in navolging van Titus 3:5 op onze doop. Bij Copius wordt de hoorder niet op zichzelf teruggeworpen met de onzeker makende vraag: ben ik wel of niet wedergeboren? Hij roept zijn hoorders veel meer op om te bidden om de doorwerkende kracht van de wedergeboorte door de Heilige Geest.
De catechismus is een mondelinge onderwijzing die door de oren in het hart gaat
Verkiezing en verwerping
Dat God mensen heeft uitverkoren en verworpen, komt in de preken van Copius regelmatig voor, maar wel op een bepaalde manier. Als wij geloven in Christus, is dat een groot wonder. Dat is geen mensenwerk, maar Gods werk. Het is omdat God ons heeft liefgehad met een eeuwige, verkiezende liefde. Wij mogen van Hem zijn. Dat wordt al bevestigd in onze doop. Voortdurend wisselen bij Copius de woorden ‘gelovigen’ en ‘verkorenen’ elkaar spontaan af.
Regelmatig betrekt Copius in navolging van vraag en antwoord 54 de verkiezing ook op de kerk: de gemeente van Christus is tot het eeuwige leven uitverkoren. Wij mogen daarbij horen door onze doop. Is Copius hierin net iets meer leerling van Heidelberg dan van Genève (Calvijn)?
Sacramenten
Copius leert zijn hoorders dat het sacrament van de heilige doop van grote betekenis is voor het geloof van de gemeente. Zij is geen leeg teken, maar een instrument van de Heilige Geest. Alleen in geloof verstaan we haar betekenis. Hij noemt de doop het bad van de wedergeboorte, het middel waardoor de Heilige Geest ons wederbaart en vernieuwt.
De doop verzekert ons volgens Copius dat degene die tot de doop gebracht wordt en in het water gedompeld en weer daaruit opgetrokken wordt, door Christus gerechtvaardigd en zalig gemaakt wordt. Ook zegt hij: ‘Door de doop zijn wij van de Heere Christus en van zijn gemeente.’ Het gaat erom dat we ‘gedoopt leven’. In lijn met vraag en antwoord 74 van de catechismus is Copius een voorstander van de kinderdoop.
"*" geeft vereiste velden aan