Waar bent u naar op zoek?

blog

Het oneindige weerspiegelt zich in het eindige

Tot hoger heerlijkheid geroepen

Dr. Henk Dijkgraaf
Door: Dr. Henk Dijkgraaf
Techniek
11-04-2025

Mensen bezitten niet slechts het vermogen logisch te redeneren (ratio) maar kennen ook een intuïtieve kant (intellect). Juist onze intuïtie maakt menselijke intelligentie en kunstmatige intelligentie twee onvergelijkbare grootheden. Wie dit uit het oog verliest, zou zomaar tot afgoderij kunnen vervallen.

Jarenlang beoefende de anesthesioloog Ronald W. Dworkin zijn vak met een vanzelfsprekend vertrouwen. Hij was gewend vol overtuiging snelle beslissingen te nemen. Maar na terugkomst van een korte vakantie veranderde er iets. Hij begon aan zichzelf te twijfelen. De meest basale procedures werden een bron van angst. Wat hij was kwijtgeraakt, realiseerde hij zich, was iets diep menselijks en iets zeer kwetsbaars: zijn professionele intuïtie.

Professionals, zoals dokters, piloten en voetballers, hebben een bijna onbewust vermogen om resoluut en zelfverzekerd te handelen in complexe situaties. Zonder zich ervan bewust te zijn had Dworkin er jarenlang op vertrouwd – tot het weg was.

In een artikel in het online-tijdschrift Aeon stelt Dworkin dat in de wetenschap intuïtie niet zelden met argwaan wordt bekeken. Intuïtie is moeilijk te meten, moeilijk te definiëren en volgt niet de strakke regels van de logica. Maar, zoals Dworkin laat zien, intuïtie is niet alleen nuttig maar essentieel, vooral bij het omgaan met onzekerheid.

Terug op zijn werk werd Dworkin geconfronteerd met een routineprocedure: een vrouw stond ingepland voor een Ivf-behandeling. Maar ze had kauwgom gekauwd waardoor ze, eenmaal onder narcose, een verhoogd risico zou lopen op aspiratie, het verschijnsel dat de maaginhoud in de longen terechtkomt. Wat moest hij doen? De procedure uitstellen en de emotionele gevolgen riskeren of doorgaan en erop vertrouwen dat alles goed zou komen?

Hij raadpleegde collega’s. De een lachte zijn bezorgdheid weg, een ander keek hem glazig aan. Het lezen van medische tijdschriften hielp niet. Elk onderzoek leek een beetje anders, tegenstrijdig, niet overtuigend. Hoeveel gegevens hij ook verzamelde, hij kon het gevoel niet van zich afschudden dat hij de weg kwijt was. Zonder intuïtie werd hij overspoeld door angst en besluiteloosheid en restte hem slechts een wanhopige zoektocht naar zekerheid die de wetenschap niet kon bieden.

Vermoeden van het oneindige

Dworkin deed door deze ervaring een belangrijke ontdekking.

[Het is] wanneer professionals hun intuïtie verliezen dat de mystieke waarde ervan doorschemert. Want in moeilijke gevallen, wanneer feiten ontbreken en de weg vooruit onduidelijk is, komt intuïtie als een openbaring. Intuïtie is een geloofsartikel dat we aanvaarden wanneer de rede haar grenzen heeft bereikt. Het geloof in die openbaring plaatst intuïtie op een heel ander niveau dan cognitieve ervaring. Er kan geen relatie zijn tussen intuïtie en rede. Dat komt niet omdat ze via verschillende kanten van de hersenen werken. In plaats daarvan is het als het verschil tussen het oneindige en het eindige; het oneindige staat in geen verhouding tot het eindige, zodat er geen vergelijking of analogie tussen beide kan worden gemaakt.

‘Mystiek’, ‘openbaring’, ‘geloofsartikel’, ‘het oneindige’: hoewel Dworkin bij mijn weten niet gelovig is, beschrijft hij intuïtie in expliciet religieuze termen. Ongetwijfeld doet hij dat bewust. Blijkbaar rees bij hem het vermoeden dat het hart zijn redenen heeft die de rede niet kent.

Delen in het oneindige

Een paar dagen na het lezen van Dworkins artikel kwam ik het onderscheid tussen rede en intuïtie opnieuw tegen, nu in het nieuwe boek Passions of the Soul van Rowan Williams, prominent Anglicaans theoloog en voormalig aartsbisschop van Canterbury. Maar anders dan Dworkin duidt Williams het onderscheid voluit theologisch. Daarbij gaat Williams ook weer anders te werk dan Antiqua et Nova, het document van het Vaticaan over AI waar we twee weken geleden bij stilstonden.

Volgens Williams maakt intuïtie ons mensen tot wie we werkelijk zijn: geschapen naar het beeld van God om te kunnen delen in de liefde die er is tussen de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Deze liefde richt zich op het aanschouwen van de heerlijkheid van God waarover Jezus spreekt in het hogepriesterlijk gebed: ‘de heerlijkheid die Ik bij U bezat voordat de wereld er was.’ (Joh.17:15). Zoals Jezus bidt dat ‘de liefde waarmee U Mij hebt liefgehad, in hen is, en Ik in hen’ (17:26), bidt Hij ook ‘dat zij Mijn heerlijkheid zien, die U Mij gegeven hebt, omdat U Mij hebt liefgehad vóór de grondlegging van de wereld.’ (17:24). Deze heerlijkheid van de oneindige en onveranderlijke God weerspiegelt zich in een eindige en veranderlijke wereld. Onze intuïtie is het vermogen van onze ziel om deze weerspiegeling op te vangen en zo als eindige mensen te kunnen delen in het oneindige.

Maar over onze oorspronkelijke ontvankelijkheid voor God ligt de sluier van de zonde. Onze intuïtieve reacties uiten zich in onzuivere gevoelens, verlangens en hartstochten die ons ware menszijn onderuithalen en ons onze vrijheid ontnemen. Dat betekent, zegt Williams, dat we ‘intelligent’ met onze instincten moeten omgaan, dat we onze emoties moeten opvoeden om niet voortdurend aan onze driften ten prooi te vallen. “God heeft de wereld zo gevormd dat we groeien naar onze diepste vrijheid in een wereld van beperkingen en uitdagingen.” Om werkelijk vrij te kunnen zijn, hebben we ons te voegen naar deze ordening die God in Zijn schepping heeft gelegd. Williams gaat vervolgens te rade bij de Oosters-orthodoxe traditie waarin de ‘illuminatie’ die ons bij de doop geschonken wordt het begin is van het proces van de bevrijding van onze hartstochten. Gedoopt worden is verlicht worden: “Ontwaak, u die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten.” (Ef.5:14) Dit bevrijdende licht wordt gedurende ons verdere leven door de Geest in ons brandend gehouden.

Helaas ontbreekt het in Williams’ boek aan heldere definities van doop en wedergeboorte en van erfzonde en de conditie van de menselijke wil. Daardoor wordt onvoldoende duidelijk in hoeverre onze ‘ontvankelijkheid’ voor God mede afhankelijk is van de medewerking van onze wil. Dat laat echter onverlet dat Williams’ spreken over wat mensen echt tot mensen maakt van groot belang is: onze intuïtie voor het bovennatuurlijke die wortelt in onze schepping naar het beeld van God én het ultieme doel waartoe we geschapen zijn, namelijk om te delen in Gods liefde en Zijn heerlijkheid te aanschouwen. Welke vormen AI in de toekomst ook zal aannemen, ze zal nooit in staat zijn voorbij het eindige te delen in het oneindige, simpelweg omdat het oneindige geen onderdeel is van menselijke creatie.

AI en afgoderij

Het document Antiqua et Nova sluit bij deze gedachtegang aan. Het waarschuwt tegen het optimisme van sommigen die denken dat AI in staat zal zijn bovenmenselijke capaciteiten te bereiken. “Nu de samenleving wegdrijft van een band met het transcendente (het bovenzintuiglijke, HD], komen sommigen in de verleiding om zich tot AI te wenden op zoek naar betekenis of voldoening – verlangens die alleen echt bevredigd kunnen worden in gemeenschap met God.”

De auteurs bestempelen deze veronderstelling regelrecht als een vorm van afgoderij, gevaarlijker en verleidelijker dan de traditionele vormen van afgoderij die we kennen uit de Bijbel. Psalm 115 ontmaskert afgoden die wel een mond hebben maar niet spreken, ogen hebben maar niet zien en oren hebben die niet horen. Maar AI kan wel spreken, zien en horen. Dit, gevoegd bij de verwachting dat AI de menselijke intelligentie zal overtreffen en onvoorstelbare vooruitgang zal bewerkstelligen, maakt dat kunstmatige intelligentie ongetwijfeld religieuze, zo niet goddelijke, trekken zal vertonen. Dat maakt het nog urgenter de werkelijke verhoudingen in het oog te houden:

AI kan veel van de mogelijkheden die specifiek zijn voor het menselijk leven niet bezitten en ze is ook feilbaar. Door zich tot AI te wenden als een vermeende ‘Ander’ die groter is dan zijzelf en waarmee zij het bestaan en de verantwoordelijkheden kan delen, loopt de mensheid het risico een vervanger voor God te creëren. Het is echter niet AI die uiteindelijk vergoddelijkt en aanbeden wordt, maar de mensheid zelf – die op deze manier slaaf wordt van haar eigen werk.

In dit verband citeert Antiqua et Nova het apocriefe Boek der Wijsheid: “Ze [de afgoden, HD] zijn immers door een mens gemaakt, gevormd door iemand die zelf zijn geest te leen heeft. Geen mens kan een god vormen die hem gelijk is: zelf is hij sterfelijk en wat uit zijn goddeloze handen komt is dood. Hij is dus meer dan zijn voorwerpen van verering, want hij leeft tenminste, en dat zullen zij nooit doen. (15:16-17, NBV21)

Er is dus alle reden onze verwachtingen van AI te temperen en de nodige voorzichtigheid te betrachten. Willen we niet ten prooi vallen aan demonische vormen van afgoderij, dan dienen we het verschil tussen menselijke en kunstmatige intelligentie krachtig te benadrukken. Elke nieuwe toepassing van AI zullen we moeten beoordelen aan de hand van de vraag of ze ons niet aanzet ons vertrouwen te stellen op iets naast God of in de plaats van God.

Digitaal reductionisme

Daarnaast dienen we telkens de vraag te stellen of de mogelijkheden van AI ten dienste staan van de menselijke waardigheid en verantwoordelijkheid of dat ze die juist ondermijnen. Jaren geleden stelde de Franse denker Georges Bernanos dat het gevaar van technologie ‘niet schuilt in de vermenigvuldiging van machines, maar in het steeds toenemende aantal mensen dat van kinds af gewend is om alleen te verlangen naar wat machines kunnen geven.’ In dit kader waarschuwen de auteurs van Antiqua et Nova voor ‘digitaal reductionisme’, waarbij alle aspecten van het leven die niet gedigitaliseerd kunnen worden, opzij worden gezet en irrelevant worden geacht.

Juist die aspecten van de menselijke intelligentie die niet kunnen worden vervangen door kunstmatige intelligentie zullen we in ere moeten houden. Lichamelijkheid, relationaliteit, waarheid en rentmeesterschap, zo zagen we de vorige keer, vormen de kaders waarbinnen we ons hebben te verhouden tot God en onze naasten. Die kaders maken deel uit van een goddelijke orde die we niet straffeloos kunnen doorkruisen. Het eerbiedigen van deze orde vormt het fundament van wijsheid: de vreze des Heeren.

Geïnteresseerd in meer lezenswaardige artikelen? Neem een jaarabonnement (€ 53). Als welkomstgeschenk ontvangt u De Waarheidsvriend twee maanden gratis. Of maak gebruik van onze actie en lees De Waarheidsvriend vier maanden voor € 10,-!

Dr. Henk Dijkgraaf
Dr. Henk Dijkgraaf

is hoofdredacteur van De Waarheidsvriend.