
Wie Leviticus 1-7 niet bestudeert, begrijpt weinig van het werk van Jezus en de wijze waarop God zonden vergeeft. Vier bloedige offers worden hier beschreven: brandoffer, vredeoffer, zondoffer en schuldoffer. Stuk voor stuk beelden ze aspecten uit van het werk van Christus.
Voordat het boek ingaat op de heiliging, begint het met de verzoening als basis van alles. Hoofdstuk 1 start met het woord wajiqra, dat ‘en Hij roept’ betekent.
Liefdevol nodigt God Mozes in Zijn pas gebouwde woning (Ex.40). Hij hoeft niet buiten te blijven. De HEERE roept hem hartelijk om dichterbij te komen en omgang met Hem te hebben. Hoe dichter bij God, des te groter Hij voor ons wordt.
Het is opvallend dat in de Torahrol de laatste ‘a’ van wajiqra extra klein is geschreven. Dat is een hint: wees nederig en klein voor de grote God, want alleen dat is de juiste gezindheid.
Onbevreesd
Het woord offer in onze taal dekt niet wat er in het Hebreeuws staat. Offeren komt van het Franse offrir: aanbieden. Het idee dat God geschenken heeft, is meer heidens dan bijbels.
De grondtekst gebruikt het woord qarab: nabij brengen. Kerev betekent dichtbij. De offers hebben de bedoeling God en het volk dicht bij elkaar te brengen. De zonde zorgt voor afstand tussen de HEERE en Israël. Toch mag ik onbevreesd naderbij komen, dankzij Gods Zoon. Dankzij Zijn bloed dat ons vrijpleit, komen wij voor Gods troon.
"*" geeft vereiste velden aan